Interview met BRUIJNINCKX BREEBAART

Interview door Willem Giezeman

99 Portretten

Tijdens de koffie vertellen Paul Bruijninckx en Nol Breebaart hoe ze elkaar voor het eerst ontmoetten tijdens een etentje bij Laura van Eeden, directeur van Art-S-Cool, de kunstschool uit de Schilderswijk. Nol hielp er met allerhande klussen. Paul was docent.

Nol: in een gesprek met Paul bleek al snel dat hij open stond voor een ambachtelijke benadering van de kunst.
Paul: We hebben toen even met elkaar gesproken, maar leerden elkaar pas echt kennen toen Laura ons aan elkaar koppelde om een groot project voor Art-S-Cool op poten te zetten.

Nol: Ik werd gevraagd voor de technische kant van het project.
Paul: Ik had het idee om 99 kinderen uit de Schilderswijk te vragen wat ze graag wilden worden. Tijdens het Schilderswijkfestival mochten ze dan een groot portret van zichzelf schilderen. Dat project groeide al snel een beetje boven mijn hoofd.

Nol: Vervolgens werd ik bij de organisatie betrokken. Dat was wel even een ding. 99 Platen MDF van één bij twee meter zagen. Dan krijg je een stapel van één meter hoog. Daarnaast moesten we alle platen eerst een witte ondergrond geven.
Paul: Het project ‘Later als ik groot ben’ werd een enorm succes. We maakten er samen een expositie van in het toenmalige Kunstcentrum Gemak. Toen leerde ik Nol pas echt kennen. Zijn praktische en pragmatische aard.

Maskers

Nol: Paul had een paar weken later een expositie van maskers. Er was belangstelling van een andere galerie. Die moest teleurgesteld worden. De maskers waren tijdens het transport, achter op de fiets van Paul ernstig beschadigd.
Paul: Ik dacht: ik ga Nol gewoon vragen om me te helpen die maskers zo te maken dat ze niet meer uit elkaar vallen. Toen kwam ik voor het eerst in Nol zijn werkplaats in Delft.

Nol: Het masker was zo gammel dat ik voorstelde om opnieuw te beginnen. Het is nooit naar die galerie gegaan, maar belandde in de container.
Paul: Je zei gewoon: “Zullen we deze in de prullenbak gooien.”

Nol: Dat soort dingen konden we al prima tegen elkaar zeggen.
Paul: Ik begreep het onmiddellijk. Van deze man kan ik iets leren. Ik zag een werkplaats en een vakman die zijn geld als meubelmaker verdiende. Ik dacht: laat ik een keertje niet eigenwijs zijn.

Nol: Ik zei meteen: “Wat we nu in de prullenbak gooien, kan ik niet verzinnen.”
Paul: Ik kan het wel verzinnen en tekenen, maar mis de vaardigheid om het te maken.

Nol: Ik legde uit welke technieken er allemaal mo- gelijk zijn. Paul was erg van de decoupeerzaag. Lekker nonchalant uit de losse pols vormen zagen. Paul: Ja! Precies. Tekenen met een decoupeerzaag. We wonnen iets en we verloren ook iets. Voor mijn gevoel verloren we mijn tekenhand. Dat deed pijn, maar ik wilde ook een stap maken en omarmde wat Nol voorstelde. In het begin leverde dat geen bevredigende resultaten op.

Nol: Ik probeerde Paul juist te stimuleren in die losse hand. Maar ik vond het ook belangrijk om te blijven vragen: “Is dit wel je bedoeling?” Wat mij stoort, is slordige kunst. Een gebrek aan kwaliteit. Ik wil graag zien dat het een kunstenaar bloed, zweet en tranen heeft gekost om zijn kunstwerk te maken.

Techniek

Paul: Door die technische manier van werken, ontstond er steeds iets nieuws waar ik geen grip op had. Ik voelde wel: er zit iets te komen. Dus zet nu maar door.
Nol: Ik stelde voor om meer maskers te maken. Ik raakte geïnteresseerd in Paul als kunstenaar en vond het heerlijk om mijn eigen vaardigheid te gebruiken. Als Paul vroeg of de dingen die hij tekende ook gerealiseerd konden worden, wilde ik hem graag laten zien wat er nog meer mogelijk was. Die nieuwe technieken waren aanleiding voor een volgend werk.

Paul: De maskers die ik oorspronkelijk maakte, waren een beetje komisch, een tikkeltje grotesk. Al werkend met Nol merkte ik dat er een exacte wereld mogelijk was. Daarin heeft hij me ook echt uitgedaagd. Door de dialoog met hem, kon ik grotere stappen zetten. Ons werk kwam meer tot de essentie.
Nol: Ikzelf werd minder de man van de techniek, minder de docent die het nog eens voor deed. Paul daagde mij ook uit. Door alle vrije vormen die we maken, kan ik alles wat ik in al die jaren aan vakmanschap heb verworven uitleven. Vroeger moest ik altijd precies doen wat de klant vroeg.

Paul: Ik kom uit het tweedimensionale vlak. Het natuurlijke gevoel voor verhoudingen van Nol komt in ons werk goed van pas. Het resultaat ontstaat in een dialoog. Ik kan niet zeggen: “Ik heb dit verzonnen en Nol heeft precies gemaakt wat ik bedacht.” Vanuit die maskers werd mijn kunstenaarschap opengebroken en ontstond er iets nieuws.
Nol: Ik liet zien dat je MDF ook kan vouwen en buigen. Het figuratieve konden we loslaten. Dat was een kantelpunt. Vanaf dat moment gingen we sa- men meer praten, nadenken en experimenteren.

BruijninckxBreebaart

Paul: We noemden onszelf voortaan ‘BruijninckxBreebaart’ zonder het voegwoord ‘en’. We betrokken dit atelier aan de Delftselaan en onze werken werden driedimensionaal. Ons werk had steeds minder te maken met een geobserveerde werkelijkheid. Het werd concreter. We gingen radicaal voor iets nieuws.

Nol: Ik moest op zoek naar nieuwe materialen zoals ultradun MDF en smeltlijmtechnieken die ik nooit eerder had gebruikt.
Paul: Ik leerde een nieuwe vormentaal. Durven geloven dat simpele vormen krachtig kunnen zijn. Als een knal in het hoofd van degene die ernaar kijkt. Kunst moet een visuele optater geven en hoe simpeler onze beelden worden hoe effectiever we dat bereiken.

Nol: Ik houd vooral van abstracte kunst. Het beeld ‘Variante ovoide de la desocupación de la esfera’ van Jorge Oteiza voor het stadhuis in Bilbao is voor mij een voorbeeld van wat kunst kan zijn. Die abstracte kant van mij heeft ons werk misschien te veel beïnvloed.
Paul: Daar hoef je niet bang voor te zijn. Ik maakte abstracte schilderijen in het tweede jaar van de academie. Mijn docenten vonden dat ik daarvoor te jong was en eerst maar eens figuratief moest gaan werken. De vormen die we nu maken, zaten er toen al in. Figuratief werken heeft me lang gefascineerd. Maar het wordt al snel verhalende kunst, kunst met een boodschap, kunst met een politieke lading. Het bevrijdende is dat ik in het werken met Nol daaraan kan ontsnappen.

Paul: Mijn leermeester Johan van Oord moedigde mij aan te etsen. Dat heeft grote invloed op mijn werk gehad. Ook nu. Bij etsen is alles lijn.
Nol: Dat is inderdaad belangrijk. We hebben wel vijf vlakken, maar de lijnen die daardoor ontstaan bepalen het kunstwerk. We ontdekten het lijnenspel, de schaduwwerking, de magie van de vijfhoek. En toen zeiden we: “Zullen we die vijfhoek recht houden? De vlakken gelijk houden? Een vijfhoekige buis maken?”

Vijfhoek-module

Paul: Jij was heel erg gebiologeerd of we dat konden uitrekenen. Een wiskundeleraar op mijn school kwam er niet uit. We zijn het gewoon gaan doen op de manier waarop we het altijd deden. Door te doen en te handelen. We maakten een vijfhoekbuis in magneetvorm.
Nol: Doordat we ons in stapjes ontwikkelden, ontdekten we dat we door te experimenteren mooie beelden lieten ontstaan. We dachten dan ineens “Hé! Wat is dit prachtig!”

Paul: We werken het beste als we samen zijn in dit atelier. Ik zit thuis wel te tekenen en dingetjes in elkaar te knutselen. Die hebben natuurlijk wel invloed op mijn denken en mijn manier van aanpakken. Toch is het nog maar zelden zo dat wat ik thuis teken er hiertoe doet. Onze manier van werken heeft zich zo ontwikkeld dat het ene werk uit het andere voortkomt. Op een cruciaal moment ontdekten we een vaste vorm. Met losse onderdelen lieten we beelden ontstaan.

Nol: Modules zoals in mijn werk. We ontdekten dat je met die vijfhoek bijzondere verdraaiingen kan maken. De vijfhoek-module was ontstaan.
Paul: Je bedoelt een soort prefab. Maar het grappige van deze prefab is dat het elke keer opnieuw gemaakt moet worden en daardoor toch weer varieert van maat. Uiteindelijk is er geen een hetzelfde. Er zit een herhaling in die ik heel interessant vind. Die vijfhoek werd maatgevend. Elke vijfhoek-module staat in een bepaalde hoek ten opzichte van de andere vijfhoek-module en dat zorgt ervoor dat er zich een vorm in de ruimte ontwikkelt.

Nol: Dat ontdekten we toen we met een van de werken onbewust een fout maakten. We lijmden de vijfhoek-modules spiegelbeeldig aan elkaar. Rechtsom in plaats van linksom. Het was ineens een heel ander beeld.
Paul: We raakten zo overtuigd van de vijfhoek-module dat we besloten hem als grondvorm te gebruiken. Allemaal hetzelfde, maar steeds opnieuw als unicum gemaakt. Twee concepten werden belangrijk in onze huidige sculpturen: repeteren en spiegelen. Dat repeteren en spiegelen opent een heel scala aan mogelijkheden.

Publieke ruimte

Paul: Onze werken zijn erop gericht het romantische idee te vermoorden. De romantische kunst is in de privé omgeving interessant, maar niet in de publieke ruimte. Daar is romantiek niet nodig. Niet op zijn plek. Wat kan nu de betekenis zijn van het subjectieve gevoel van de kunstenaar in de publieke ruimte? Onze totaal objectieve beelden zijn daarentegen bijzonder geschikt om van betekenis te zijn in de publieke ruimte.
Nol: In het Haagse Bos op het gazon voor de grote vijver met bomen op de achtergrond en de skyline van Den Haag als decor.

Paul: In een puur stedelijke omgeving zoals Rotterdam. Roestvaststaal, marmer of toch gewoon wit. Onze beelden zijn voorstellen voor monumentale kunst.
Nol: Maar naast model voor een monument ook een autonoom object.

Fibonacci – Lacan – Niemeyer

Paul: De vijfhoek is de oervorm van de gulden snede. De verhouding in de gulden snede wordt gedefinieerd door φ (phi) dat de uitkomst is van de oneindige Fibonaccireeks. De Fibonacci reeks hebben we als ti- tel voor onze expositie bij Bos Fine Art gekozen.
Het begrip ‘Objet petit a’ staat voor de aanjager van het verlangen, het onbereikbare verlangen. Het is gemunt door Jacques Lacan. Elk beeld roept voor een kunstenaar het verlangen op naar een nieuw beeld. Dat is de ‘drive’ van de kunstenaar. Het nieuwe wordt steeds uitgelokt door wat al bestaat. De beelden ontstaan steeds opnieuw. Vanuit Nol. Vanuit mij. Het komt samen. We zijn allebei nodig. Ieder voor zich zouden we dit niet kunnen realiseren. Door de nummering van onze werken van de prefix ‘Object petit a’ te voorzien, brengen we een ode aan de maalstroom van het onvervulde verlangen.